Bijzonnen kunnen in zekere zin beschouwd worden als de respectievelijke linker- en rechterraakboog van de kleine kring. Maar naast de bijzonnen is er soms ook een ander verschijnsel te zien dat zich vastketent aan de kleine kring, de boven-en benedenraakboog van de kleine kring.
De boven- en benedenraakboog ontstaan in dezelfde ijskristallen als de kleine kring, met als verschil dat deze ijskristallen zich horizontaal gaan oriënteren. Op die manier dringt zonlicht het ijskristal dat zich in de hoge, dunne bewolking zoals cirrus en cirrostratus bevindt binnen in het ijskristal. De zonnestraal wordt volgens de wet van Snellius van richting verandert omdat ijs een dichter medium heeft als lucht. Door de horizontale oriëntatie van het ijskristal zal de zonnestraal alleen naar beneden of boven kunnen worden afgebogen. Op deze manier verschijnen er dus 22° boven en onder de zon twee raakbogen.
De gebogen benen van de boven- en benedenraakboog ontstaan doordat het ijskristal niet alleen een horizontale oriëntatie heeft, maar ook een willekeurige driedimensionale oriëntatie om zowel de horizontale als de verticale as. Hierdoor zijn de benen van de raakboog niet alleen gebogen, maar wordt de zonnestraal ook in twee richtingen gebroken en komen hoofdzakelijk twee kleuren vrij: rood en blauw. Bij het buitentreden van het ijskristal snijden de blauwe en de rode lichtstraal elkaar in één punt, maar ze gaan niet dezelfde richting uit. Zo gaat de rode straal naar onder waar deze bijdraagt tot de onderraakboog, terwijl de blauwe straal naar boven gaat en bijdraagt tot de bovenraakboog.
Het uitzicht van dit verschijnsel is echter sterk afhankelijk van de zonshoogte. Wanneer de zon zich op 0° boven de horizon bevindt, kan de bovenraakboog al zichtbaar zijn. Deze heeft dan een scherpe V-vorm. Ondertussen staat de benedenraakboog onder de horizon. Naar mate de zon dan hoger aan de hemel komt te staan, gaan de benen van de bovenraakboog steeds verder open en tegen dat de zon een hoogte van 35° aan de hemel heeft bereikt, is de benedenraakboog zichtbaar als een wijdopen V terwijl de bovenraakboog al het bovenste deel van de halo omdekt. Op een hoogte van 50° aan de hemel zal ook de benedenraakboog een deel van de halo omdekken. Op dat moment is er omheen de kleine kring een soort ellips zichtbaar die de boven- en bendenkant van de kleine kring raakt, maar verder rijkt dan de 22° van de halo links en rechts. Dit noemt men een omhullende halo, en dus niet meer een boven- en bendenraakboog. Tegen dat de hoogte van 60° bereikt is de kring bijna geheel samengesmolten met de halo en zie je bijgevolg dus alleen de halo.
Het verschijnsel is gemiddeld 20 tot 30 dagen per jaar zichtbaar. Vaak wordt alleen bij grote zonshoogte het bovenste deel van de kleine kring gezien, maar dan gaat het om de bovenraakboog die al (gedeeltelijk) samengesmolten is met de kleine kring. Naar mate de zon aan de hemel zal stijgen, zullen de raakbogen ook langer worden.