Het waren de Grieken en de Babyloniërs die een verband zagen tussen het dagelijks stijgen en zakken van de zee en de positie van de Maan aan de hemel. De verklaring werd echter gevonden door Isaac Newton, als gevolg van zijn zwaartekrachtswet. In dit artikel leren we alles over de getijden en gaan we dieper in op begrippen als 'springtij' en 'doodtij'.
Het stijgen en zakken van de getijden is afhankelijk van veel factoren, zoals weersomstandigheden, breedtegraad, waterdiepte, luchtdruk, … In dit artikel zullen we ons echter grotendeels beperken tot de invloed van Zon en Maan op de getijden. Men spreekt van vloed bij het stijgen van het waterniveau van de zee, en men spreekt van eb bij het dalen van dit waterniveau. Verder dienen we ook nog een onderscheid te maken tussen doodtij, wanneer de getijdenwerking het zwakst is en springtij, wanneer de getijdenwerking het sterkst zichtbaar is. De zwaartekracht die de Maan uitoefent op de Aarde is de oorzaak van het dagelijks stijgen en zakken van het waterniveau van de zee. Ook de Zon oefent zwaartekracht uit op de aarde, hoewel de getijdenkrachten van de Maan ruim tweemaal groter is dan die van de Zon.
Dit kan berekend worden met behulp van de zwaartekrachtwet van Newton. Eens om de 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 28 seconden, een periode die bekendstaat als de synodische maand (= de periode die de Maan nodig heeft om een volledige baan rond de Aarde te maken), staan Zon en Maan op één rechte lijn: dit gebeurt wanneer het volle of nieuwe Maan is. Doordat Zon, Aarde en Maan op één rechte lijn staan (collineariteit), wordt de getijdenbeweging versterkt en dit resulteert in hogere en lagere waterniveaus dat we ook kennen als 'springtij'. Het springtij, in combinatie met een storm die landinwaarts waait, kan heel wat schade berokkenen bij lager gelegen gebieden. Wanneer de Maan in het eerste en het tweede kwartier van haar schijngestaltencyclus is, werken de zwaartekracht van de Zon en Maan elkaar tegen, wat resulteert in een zwakkere getijdenwerking: dit noemen we 'doodtij'.