In augustus 1877 ontdekte de Amerikaanse astronoom Asaph Hall twee kleine objecten die zich in een baan om de planeet Mars bevonden. Hij noemde het ene object Deimos (schrik) en het tweede Phobos (vrees). Beide namen waren afkomstig uit de Griekse mythologie en weden genoemd naar de twee paarden die de strijdwagen van de Griekse god Ares voorttrokken.
De omloopbanen van deze twee kleine hemellichaampjes zijn cirkelvormig. Ze bevinden zich direct boven de evenaar van Mars. Phobos is het grootste maantje en heeft een doorsnede van 20 kilometer. Dit object beweegt zich op 9 378 kilometer van het centrum van Mars voort en dit is de enige maan in ons zonnestelsel die rond haar moederplaneet cirkelt in minder tijd dan dat de planeet nodig heeft om rond zijn as te draaien. Phobos heeft een lengte van 28 kilometer en zijn oppervlak wordt gekenmerkt door tientallen inslagkraters van meteorieten waarvan de Stickney krater de grootste is en heel het uiterlijk van deze maan domineert.
Het tweede maantje, Deimos, beweegt zich veel verder van Mars, op ongeveer 23 459 kilometer van het centrum van Mars. Dit object heeft ongeveer 30 uur en 18 minuten nodig om eenmaal rond zijn moederplaneet te cirkelen. Deimos is 16 kilometer lang, 10 kilometer breed en het oppervlak van dit maantje ziet er veel vrediger en minder ruw uit dan dat van het maantje Phobos. De rotatie van beide maantjes is gekoppeld aan die van hun moederplaneet. In de praktijk wil dit dus zeggen dat men vanop Mars telkens dezelfde kant te zien krijgt van het maantje. Opnieuw is dit een grote gelijkenis met de Aarde want ook wij zien steeds dezelfde kant van onze maan. Beide maantjes bewegen zich rondom Mars in omloopbanen die op de rand van de stabiliteit ligt. Phobos bevindt zich zeer dicht bij de "rand van Roche" die ervoor zorgt dat de maan uit elkaar spat of neerstort op Mars wanneer deze te dicht bij de moederplaneet komt door de aantrekkingskracht. Deze maan verplaatst zich naar Mars toe in een spiraalbaan en versnelt telkens hij zijn moederplaneet nadert. Vroeg of laat zal Phobos zich niet meer kunnen verzetten tegen de aantrekkingskracht en zal deze maan de atmosfeer van Mars binnenduiken waarna Phobos uit elkaar zal spatten of zal inslaan op Mars. Deimos bevindt zich dan weer aan het andere uiterste en beweegt zich steeds trager en trager voort in een gebied waar de aantrekkingskracht van Mars zo zwak is dat deze maan vroeg of laat de ruimte zal ingaan.
Phobos - Foto: NASA
Vanwaar deze twee maantjes afkomstig zijn, is nog steeds heel onduidelijk. Volgens sommige wetenschappers zou het gaan om meteorieten die zijn opgevangen door de aantrekkingskracht van Mars en volgens andere zijn dit twee aparte hemellichamen die zich net als Mars zouden hebben gevormd in dezelfde periode. Dankzij de Amerikaanse Viking ruimtesondes hebben geleerden kunnen achterhalen dat de twee maantjes een zeer klein soortelijk gewicht hebben. Door hun donkere kleur zouden het meteorieten kunnen zijn van het type 'C' die zich meestal in de buitenste regiones van de planetoïden gordel bevinden. Jammer genoeg klopt de theorie van de opgevangen hemellichamen niet altijd omdat deze zich dan niet in een cirkelvormige baan om de evenaar van Mars bevinden maar eerder in een baan met een bepaalde hoek. Andere theorieën over het ontstaan van deze twee maantjes zouden ook niet altijd correct zijn omdat zij, indien ze uit hetzelfde materiaal en dezelfde periode als hun moederplaneet zouden ontstaan zijn, teveel verschillen in samenstelling met hun moederplaneet. Phobos vertoont de meeste kraters van de twee maantjes maar omdat er zich op Deimos ook veel inslagkraters bevinden, gaan wetenschappers ervan uit dat ze ongeveer even oud zijn.
Deimos - Foto: NASA
De grote krater Stikney op de maan Phobos heeft een doorsnede van 10 kilometer en rondom deze gigantische inslagkrater bevinden zich nog eens twee kraters die elk een doorsnede hebben van 5 kilometer. Opvallend is dat er zich geulen bevinden rond de Stikney krater die in alle richtingen uitlopen en samenkomen aan de andere kant van de maan. In de buurt van de grote krater hebben deze geulen een doorsnede van 700 meter en zijn ze op bepaalde plaatsen 90 meter diep. Hoe verder men zich van de Stikney krater af bevindt, hoe kleiner de afmetingen worden van deze geulen. Men vermoedt dat deze zouden zijn ontstaan door de botsing met een object dat de inslagkrater Stikney veroorzaakte. Indien de geulen later zouden zijn ontstaan, zou men minder inslagkraters moeten zien in deze geulen dan in de Stikney krater zelf maar dit is dus niet het geval. Deze twee maantjes spreken weinig tot de verbeelding maar toch hebben zij nog zeer veel van hun geheimen niet prijsgegeven en zullen beiden een zeer belangrijke rol gaan spelen indien de mens ooit de planeet Mars zal bezoeken en onderzoeken.
De Stikney krater op Phobos - Foto: NASA